Blauwe ogen hebben geen pigment, dus waarom zien we ze dan in deze kleur? Velen van ons hebben onze eerste lessen in genetica geleerd aan de hand van erwten en oogkleur. Maar er komt meer wetenschap kijken bij het verklaren van de kleur die onze ogen krijgen. Daarbij speelt niet alleen de natuurkunde een rol, maar ook een biologie die iets complexer is dan we aanvankelijk dachten.
De natuur en blauw. De kleur blauw komt niet vaak voor in de natuur. Misschien vinden we daarom uitzonderingen zoals bloemen in deze kleur, het verenkleed van sommige vogels of de vleugels van bepaalde insecten zo opvallend.
Een reden hiervoor is de optimalisatie van hulpbronnen. Blauwe pigmenten zijn moleculen die licht reflecteren in bepaalde segmenten van het elektromagnetische spectrum, die eigen zijn aan blauwe tinten, waardoor een object kleur krijgt.
Het probleem met deze moleculen is dat ze meestal erg groot zijn. Dit maakt ze moeilijk te synthetiseren door levende wezens, dus als ze geen significant evolutionair voordeel bieden, worden ze niet door ons lichaam aangemaakt.
Het is geen chemie, het is natuurkunde. Daarom is het waarschijnlijk dat wanneer we de kleur blauw in de natuur zien, de oorsprong ervan niet in een chemische verbinding ligt, maar in een fysisch fenomeen. Dit is bijvoorbeeld het geval bij het verenkleed van sommige vogels, waarvan de oorsprong ligt in nanostructuren waarvan de vorm verantwoordelijk is voor het weerkaatsen van licht in korte golflengten van het zichtbare spectrum, namelijk die van de kleur blauw. Dit is ook het geval bij blauwe ogen.
Afwezigheid van pigmentatie. Alleen gaat het in het geval van blauwe ogen niet om nanostructuren, maar om de iris en het Tyndall-effect, een effect dat vergelijkbaar is met het effect dat ervoor zorgt dat we de lucht blauw zien (en de zonsondergang rood), legt Davinia Beaver, expert in regeneratieve geneeskunde aan de Bond University in Australië, uit in een artikel in The Conversation.
Wanneer licht ons oog binnenkomt, gaan de zwevende deeltjes in het oog een interactie aan met de kortere golflengten van het spectrum, waardoor deze zich meer verspreiden en een deel van de blauwe kleur van de golven naar buiten “kaatsen”.
Bij bruine ogen is het precies het tegenovergestelde. Dit effect treedt niet op bij mensen met bruine ogen, omdat daar wel een pigment aanwezig is. Dit pigment ‘vangt’ een deel van het licht op, waardoor het niet zo gemakkelijk uit het oog kan ontsnappen en donkerdere tinten ontstaan. Het pigment in kwestie is melanine, dat ook verantwoordelijk is voor donkerdere huidskleuren.
Er zijn nog meer oogkleuren, zoals groen of “hazelnootkleurige” ogen. Deze kleuren kunnen worden gezien als de combinatie van de lichtverstrooiing van het Tyndall-effect, gemoduleerd door een bepaalde aanwezigheid van melanine, hetzij in kleine hoeveelheden, hetzij geconcentreerd in bepaalde delen van de iris.
Genetica is niet zo eenvoudig. De genetica die we op school leren, is natuurlijk eenvoudig, een vereenvoudigde versie van wat we weten over dit gebied van de biologie. Een gebied dat bovendien in de loop der tijd steeds complexer is geworden naarmate we meer en meer details over de werking ervan ontrafelen, herinnert Beaver zich. Hij wijst er bijvoorbeeld op dat er verschillende genen zijn die het uiterlijk van onze ogen beïnvloeden, waardoor de familiale factoren die tot de ene of de andere oogkleur leiden, misschien niet zo duidelijk zijn als we denken.
De oogkleur kan ook veranderen als gevolg van andere factoren, zoals onze leeftijd, naarmate melanine zich in onze ogen ophoopt, wat meestal tijdens de groei gebeurt. Bepaalde medische aandoeningen kunnen volgens Beaver ook van invloed zijn op deze kleur.